"I want you to be happy [...], to laugh, smile and rejoice in order that others may be made happy by you." *
“Hoe gaat het met jou?”
“Goed, hoor.”
(met zachte glimlach):
“En wat maakt dat het goed met je gaat?”
(twijfelt even, zucht):
“…Misschien zeg ik dat uit gewoonte. Want eigenlijk… weet ik het niet. Het is druk. Veel in mijn hoofd.”
(knikt, wacht even):
“Wil je daar iets over zeggen?”
(kijkt op)
“Misschien wel. Fijn dat je echt vraagt. Dat gebeurt niet vaak.”
“En ik luister graag. Want soms zit er zoveel tussen ‘goed hoor’ en hoe het echt gaat…”
“…Ja. Dank je. Dit alleen al helpt.”
“En jij zelf dan? Ben je veel bezig met die bijeenkomst op de 29e?”
"Zeker! Inspireert enorm: zo veel leuke, fijne gesprekken. Nu al. En ook met jou binnenkort—dan spreken we af als we wat meer tijd hebben, goed?
"Ja graag. En die 29e: denk je dat dat ook iets voor mij kan zijn?"
(Antwoord alleen maar met een stralende lach.)
* Uit een toespraak van ‘Abdu’l-Bahá op 1 juli 1912 in New York